je vindt / jij vindt / je vind* / jij vind* De correcte vervoeging is je/jij vindt,
Je/jij vindt dat boek goed.
Als het onderwerp je/jij achter de persoonsvorm staat, is de correcte vervoeging vind je/jij, Bij combinaties met je is het niet altijd even duidelijk of je het onderwerp van de zin is. Als u daaraan twijfelt, kunt u je proberen te vervangen door jij of jou(w), Als je vervangen kan worden door jij, is je het onderwerp.
Vind je/jij dat boek goed?
Als je vervangen kan worden door jou(w), is je niet het onderwerp van de zin.
Vindt je broer dat boek goed?, zoals Vindt jouw broer dat boek goed? ( het onderwerp is niet je, maar je broer)Hij vindt je in die grote zaal nooit terug, zoals Hij vindt jou in die grote zaal nooit terug. ( het onderwerp is niet je, maar hij)
Er is een eenvoudig trucje om te achterhalen of u in de tegenwoordige tijd – d of – dt moet schrijven: vergelijk het werkwoord waarover u twijfelt met een werkwoord waarvan de stam niet op een – d eindigt – bijvoorbeeld lopen, denken of zoeken – en spel het op dezelfde manier.
ik vind, zoals ik denkje/jij vindt, zoals je/jij denktvind je/jij, zoals denk je/jijwat vindt je vader daarvan, zoals wat denkt je vader daarvanu vindt, zoals u denktvindt u, zoals denkt uhij vindt, zoals hij denktvindt hij, zoals denkt hijvind maar eens een goed voorbeeld, zoals zoek maar eens een goed voorbeeld
ZOEKEN OP TAALADVIES Er zijn geen resultaten gevonden voor uw zoekopdracht
Controleer de schrijfwijze van uw zoekopdrachtProbeer uw zoekopdracht anders te verwoorden
: je vindt / jij vindt / je vind* / jij vind*
Hoe schrijf je wat vind jij?
3. Wat vind/vindt jij daarvan? Is dat met dt? – De klassieke dt-fout. Bij hij/zij/jij schrijf je dt. Uitzondering: als ‘jij’ achter het werkwoord staat is het zonder t. Jij vindt dit toch zeker ook? Vind jij dit ook? Ezelsbruggetje: gebruik het werkwoord lopen in je zin. Dan is het meteen duidelijk. Jij loopt toch zeker ook Loop jij ook
Wat vind hij Of wat vindt hij?
Welke vorm van het werkwoord? – Ik-vorm De ik-vorm is best makkelijk bij deze werkwoorden. Als het gaat om de ik-vorm, schrijf je het werkwoord altijd alleen met een -d. De ik-vorm is namelijk (bijna) hetzelfde als de stam. Daarover vertellen we je verderop in dit artikel meer.
Is vind hij met dt?
Wanneer eindigt een werkwoord op d, t of dt? – In de tegenwoordige tijd krijgen werkwoorden die je vervoegt in de tweede en derde persoon enkelvoud altijd een t. Ik loop en hij loopt. En als de stam van het werkwoord eindigt op een d, krijg je dt: ik vind, hij vindt.
- Om een werkwoord te vervoegen, moeten we eerst op zoek naar de stam.
- Voor de stam van ‘vervoegen’ haal je gewoon even ‘en’ eraf.
- En deze stam is meteen ook de eerste persoon enkelvoud, dus het is ‘ik vervoeg’.
- Om de tweede en de derde persoon enkelvoud te krijgen hangen we simpelweg een t aan de stam: jij vervoegt, en hij vervoegt ook, en zij vervoegt zich helemaal suf.
Deze regel geldt ook voor werkwoorden waarvan de stam eindigt op een ‘d’, zoals ‘branden’ of ‘vinden’: ‘ik vind’ is gewoon de stam, en ‘jij vindt’ en ‘hij vindt’ zijn stam+t. Als je dit lastig vindt, dan kan je altijd even spieken bij spieken. Het is ‘ik spiek’ en ‘hij spiekT’, dus is het ook ‘hij vindt’, dat ik spiek.
‘Snap je dit?’ ‘Jaha, je snapt dit.’ Hé, da’s gek. Het is ‘je snapT’, maar ‘snap je’, snap je? Dat is een uitzondering: als ‘je’ ACHTER de persoonsvorm komt, dan valt de ‘t’ weer weg. Snap je dit, of vind je dit gek? Misschien is het ook gek, maar het is wel fijn als je dit onthoudt. Of toch even spiekt.
: Clipphanger – Wanneer eindigt een werkwoord op d, t of dt?
Wat ik leuk vind of vindt?
Stam + t is correct als – In de meest gangbare gevallen is stam + t de juiste schrijfwijze. Het is echter wel afhankelijk van de zin waarvan het deel uitmaakt. Als het onderwerp in de zin u is, dan volgt altijd de schrijfwijze vindt, met een t dus. Betreft het gebiedende wijs, dan schrijven we geen t (zie volgende alinea). We geven enkele voorbeelden van de schrijfwijze met een t :
Wat vindt u van onze taart? U vindt de badkamer op de eerste verdieping. Wie weet vindt u ons de meest geschikte zakenpartner. Vindt u dat ook?
Wil jij een boek met de 150 meest gemaakte fouten in de Nederlandse taal (ong.200 pagina’s)? Klik hier voor een voorproefje! Voor een e-book betaal je slechts € 5,-. Wil je een geprinte versie gratis thuisgestuurd krijgen? Dan bedragen de kosten € 19,50.
Mail me op [email protected] of app me op 06 – 14 87 45 86. Je hebt ongetwijfeld gezien dat het in bovenstaande gevallen niet uitmaakt of het een vraag is of niet. Wat de volgorde van de twee woorden vindt en u ook is, de letter t verschijnt altijd. Bij het werkwoord vinden is het vaak lastig te bepalen wat de juiste schrijfwijze is.
We horen tenslotte niet of er een t geschreven dient te worden. Maak het jezelf gemakkelijk en probeer het uit met een ander werkwoord, waar bij het wél makkelijk te horen is. Ook hier geven we enkele voorbeelden:
Loopt u vaker hard op zondagochtend? Pakt u wel vaker alleen dat wat u nodig hebt? U denkt zeker dat ik achterlijk ben.
Wat vind u met d of dt?
Wat is juist: vind u of vindt u? Wat is juist: wat vind u van de nieuwe minister? of wat vindt u van de nieuwe minister? Antwoord Juist is: wat vindt u van de nieuwe minister? Uitleg In deze zin is u het onderwerp. U is een persoonlijk voornaamwoord, de beleefdheidsvorm van de tweede persoon enkelvoud.
- In de tweede persoon enkelvoud komt er een t achter de stam ( vind ).
- Je krijgt dan: u vindt,
- Ook wanneer het onderwerp u ná het werkwoord komt, schrijven we een t achter de stam: wat vindt u van de nieuwe minister? Hierin verschilt u van de niet-beleefde vorm je,
- Als dat na het werkwoord komt, schrijf je geen t: wat vind je van de nieuwe minister? Wie dit moeilijk vindt, kan een trucje toepassen.
Vervang het werkwoord vinden door een werkwoord waarvan de stam niet op een d eindigt, bijvoorbeeld denken, Dan kun je het verschil horen: Wat denkt u van de nieuwe minister? Wat denk je van de nieuwe minister? Voorbeeldzinnen: Met dt: – Vindt u het leuk?- Wat vindt u van de wijn? Met d (gebiedende wijs): – Vind uw nieuwe hond in het asiel.- Kom bij ons en vind wat u zoekt! Zeven dagen, zeven regels.
Wat vind jij hiervan of hier van?
We schrijven hiervan aan elkaar als de combinatie een voornaamwoordelijk bijwoord is. Dat is het geval als u de combinatie kunt vervangen door het oorspronkelijke voorzetsel en een naamwoord.
Wat vind je hiervan? (= wat vind je van iets, bijvoorbeeld van deze jas)Heeft Michael hiervan gegeten? (= heeft Michael van iets gegeten, bijvoorbeeld van deze tiramisu)Ik wist niet wat ik hiervan moest verwachten. (= ik wist niet wat ik van iets moest verwachten, bijvoorbeeld van dit evaluatiegesprek)
In andere gevallen schrijven we hier van in twee woorden. Hier kan dan vervangen worden door ‘op deze plaats’.
Hij geniet hier van de natuurpracht. (van hoort bij de natuurpracht)Dat is zo sinds het rookverbod hier van kracht is. (van hoort bij kracht)
De delen van het voornaamwoordelijk bijwoord hiervan zijn ook van elkaar gescheiden als er tussen hier en van een ander zinsdeel staat. Meestal is zowel de volgorde met de gesplitste vorm als die met de ongesplitste vorm mogelijk.
Wat vind je hier nu eigenlijk van / nu eigenlijk hiervan?
Is het vind jij of vindt jij?
je vindt / jij vindt / je vind* / jij vind* De correcte vervoeging is je/jij vindt,
Je/jij vindt dat boek goed.
Als het onderwerp je/jij achter de persoonsvorm staat, is de correcte vervoeging vind je/jij, Bij combinaties met je is het niet altijd even duidelijk of je het onderwerp van de zin is. Als u daaraan twijfelt, kunt u je proberen te vervangen door jij of jou(w), Als je vervangen kan worden door jij, is je het onderwerp.
Vind je/jij dat boek goed?
Als je vervangen kan worden door jou(w), is je niet het onderwerp van de zin.
Vindt je broer dat boek goed?, zoals Vindt jouw broer dat boek goed? ( het onderwerp is niet je, maar je broer)Hij vindt je in die grote zaal nooit terug, zoals Hij vindt jou in die grote zaal nooit terug. ( het onderwerp is niet je, maar hij)
Er is een eenvoudig trucje om te achterhalen of u in de tegenwoordige tijd – d of – dt moet schrijven: vergelijk het werkwoord waarover u twijfelt met een werkwoord waarvan de stam niet op een – d eindigt – bijvoorbeeld lopen, denken of zoeken – en spel het op dezelfde manier.
ik vind, zoals ik denkje/jij vindt, zoals je/jij denktvind je/jij, zoals denk je/jijwat vindt je vader daarvan, zoals wat denkt je vader daarvanu vindt, zoals u denktvindt u, zoals denkt uhij vindt, zoals hij denktvindt hij, zoals denkt hijvind maar eens een goed voorbeeld, zoals zoek maar eens een goed voorbeeld
ZOEKEN OP TAALADVIES Er zijn geen resultaten gevonden voor uw zoekopdracht
Controleer de schrijfwijze van uw zoekopdrachtProbeer uw zoekopdracht anders te verwoorden
: je vindt / jij vindt / je vind* / jij vind*
Wie vind je of wie vindt je?
wie vind / vindt je het best? Beide spellingen zijn correct, maar er is een verschil in grammaticale structuur en daardoor ook in betekenis. Wie vind je het best? is correct als je het onderwerp is. Je is dan vervangbaar door jij, Als u een ander werkwoord gebruikt, kunt u gemakkelijk horen dat u geen – t moet toevoegen aan de stam: Wie hoor je (= jij ) het best? Wie vindt je het best? is correct als wie het onderwerp is.
Hoe kan ik dt fouten vermijden?
Tips voor correcte d’s en t’s –
Zoek het werkwoord op: Voor correcte d’s en t’s zijn de bovenstaande dt-regels in principe voldoende. Als je nog steeds twijfelt, dan kun je ook gebruikmaken van de website Woordenlijst.org, Zoek hier een werkwoord op als je precies wilt weten hoe je het vervoegt. Dat is handig bij lastige Engelse werkwoorden. Bijvoorbeeld als je het voltooid deelwoord van updaten of e-mailen wilt weten. Laat je tekst door iemand anders lezen: Het beste paard struikelt weleens. Zo kun je heel af en toe toch dt-fouten maken, zelfs als je goed op de hoogte bent van de dt-regels. Je kunt de kans hierop verkleinen door je tekst door iemand anders te laten lezen. Kies daarbij natuurlijk wel iemand met een goed taalgevoel. Als je zo iemand niet meteen kunt vinden, dan kan het ook helpen om je tekst even opzij te leggen. Gebruik een ezelsbruggetje: Voor de dt-regels bestaan allerlei handige ezelsbruggetjes. Zo kun je de dt-regels voor de tegenwoordige tijd onthouden met het volgende ezelsbruggetje: ik drink nooit thee, jij drinkt soms thee en hij drinkt altijd thee. In plaats van thee kun je denken aan de letter t, die je bij ik bijvoorbeeld nooit gebruikt. Je schrijft dus ik word in plaats van *ik wordt,
Afbeeldingen gebruikt onder licentie van Shutterstock.com
Hoe weet je of iets Dt is?
d / dt / t Er is een eenvoudig trucje om te achterhalen of u in de tegenwoordige tijd – d of – dt moet schrijven: vergelijk het werkwoord waarover u twijfelt met een werkwoord waarvan de stam niet op een – d eindigt – bijvoorbeeld lopen – en spel het op dezelfde manier.
ik word, zoals ik loopje/jij vindt, zoals je/jij looptvind je/jij, zoals loop je/jijWat vindt je vader daarvan?, zoals Wat denkt je vader daarvan?u vindt, zoals u looptvindt u, zoals loopt uhij vindt, zoals hij looptvindt hij, zoals loopt hij
Voor de gebiedende wijs kunt u hetzelfde trucje gebruiken.
word lid, zoals blijf lidLeid je ploeg naar de overwinning, zoals Breng je ploeg naar de overwinning. (je = bezittelijk voornaamwoord )Wend je tot de directeur, zoals Draai je naar de deur toe. (je = wederkerend voornaamwoord )Meld u aan bij de balie, zoals Begeef u naar de balie. (u = wederkerend voornaamwoord )
Als het onderwerp van de gebiedende wijs is uitgedrukt, gebruikt u de vorm van de tegenwoordige tijd. In dat geval voegt u bij de tweede persoon u dus een uitgang – t toe.
Meldt u zich aan bij de balie, zoals Begeeft u zich naar de balie. (u = onderwerp, zich = wederkerend voornaamwoord )
Er is ook een trucje om te achterhalen of u aan het eind van het voltooid deelwoord – t of – d moet schrijven. U kunt daarvoor vergelijken met de verledentijdsvorm. Als die op – de(n) eindigt, krijgt ook het voltooid deelwoord een – d, Als de verledentijdsvorm op – te(n) eindigt, krijgt ook het voltooid deelwoord een – t,
ik heb geharkt ( zoals harkte), ik heb gesust ( zoals suste), ik heb bestraft ( zoals bestrafte)ik heb geprobeerd ( zoals probeerde), hij is verhuisd ( zoals verhuisde), ik heb gestofzuigd ( zoals stofzuigde)
ZOEKEN OP TAALADVIES Er zijn geen resultaten gevonden voor uw zoekopdracht
Controleer de schrijfwijze van uw zoekopdrachtProbeer uw zoekopdracht anders te verwoorden
: d / dt / t
Hoe weet je of het een d of een t is?
Hoe zit het met D of T in de tegenwoordige tijd? – Let op! Vervang het d -woord door een vorm van lopen. Hoor je dan een t?
werkwoord | rij d en | vin d en |
IK-vorm | r ij d | vin d |
Als je het trucje met lopen toepast, hoor je een t. | jij rij dt jij loop t | jij vin dt jij loop t |
Als je het trucje met lopen toepast, hoor je geen t. | rij d jij? loop jij? | vin d jij? loop jij? |
table>
Nog een paar voorbeelden.
Mijn broer rij dt in een auto. | Rij d jij vaak mee? |
Mijn broer loop t in een auto. | Loop jij vaak mee? |
Het trucje met lopen gebruik je alleen in de tegenwoordige tijd, En alleen maar om te kijken of er een t achter de d moet komen.
Hoe vervoeg je vinden?
Nederlands
vervoeging van de bedrijvende vorm van vinden | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | |
tegenwoordig (o.t.t.) | vind | vindt |
verleden (o.v.t.) | vond | vond |
toekomend (o.t.t.t.) | zal vinden | zult/zal vinden |
Is het vond Of vondt?
Beter spellen – verleden tijd Werkwoorden | verleden tijd In de verleden tijd kent elk werkwoord slechts twee vormen:
- enkelvoud, ongeacht 'ik’, 'jij’of 'hij’
- meervoud
In de verleden tijd wordt vaak onderscheid gemaakt tussen zwakke en sterke werkwoorden. Bij zwakke werkwoorden is de verleden tijd meestal opgebouwd uit de ik-vorm met 'te(n)’ of 'de(n)’ erachter. Wanneer 'te’ en wanneer 'de’? Dat kun je onthouden met de regel van,
- sto t en – ik / jij / hij stoot te – wij / jullie / zij stoot ten
- pak k en – ik / jij / hij pak te – wij / jullie / zij pak ten
- bof f en – ik / jij / hij bof te – wij / jullie / zij bof ten
- mis s en – ik / jij / hij mis te – wij / jullie / zij mis ten
- la ch en – ik / jij / hij lach te – wij / jullie / zij lach ten
- stap p en – ik / jij / hij stap te – wij / jullie / zij stap ten
- fa x en – ik / jij / hij fax te – wij / jullie / zij fax ten
- Je ziet bij stoten : als de ik-vorm al op een t eindigt, komt er een extra t bij in de verleden tijd.
- De ik-vorm + de(n)
- bij de overige werkwoorden:
- yog a ën – ik / jij / hij yoga d e – wij / jullie / zij yoga den
- tob b en – ik / jij / hij tob de – wij / jullie / zij tob den
- bran d en – ik / jij / hij brand de – wij / jullie / zij brand den
- leg g en – ik / jij / hij leg de – wij / jullie / zij leg den
- maa i en – ik / jij / hij maai de – wij / jullie / zij maai den
- bre i en – ik / jij / hij brei de – wij / jullie / zij brei den
- ha l en – ik / jij / hij haal de – wij / jullie / zij haal den
- noe m en – ik / jij / hij noem de – wij / jullie / zij noem den
- le n en – ik / jij / hij leen de – wij / jullie / zij leen den
- kan o ën – ik / jij / hij kano de – wij / jullie / zij kano den
- roe r en – ik / jij / hij roer de – wij / jullie / zij roer den
- scha v en – ik / jij / hij schaaf de – wij / jullie / zij schaaf den
- du w en – ik / jij / hij duw de – wij / jullie / zij duw den
- rei z en – ik / jij / hij reis de – wij / jullie / zij reis den
- Je ziet bij branden : als de ik-vorm al op een d eindigt, komt er een extra d bij in de verleden tijd.
- Je ziet bij scha v en : ook al eindigt de ik-vorm op een f, de verleden tijd wordt toch met een d geschreven.
- Je ziet bij rei z en : ook al eindigt de ik-vorm op een s, de verleden tijd wordt toch met een d geschreven.
Net als de verleden tijd van branden krijgt ook de verleden tijd van aanranden een dubbele d. Hieronder zie je dat AD.nl dat niet helemaal begrepen heeft. (met dank aan Kim Jans)
- (Dit is dus fout.)
- Soms mag het allebei: d of t.
- Een speciaal geval is 'nieste’ en 'niesde’. Beide vormen zijn goed, omdat het hele werkwoord zowel nie s en als nie z en kan zijn:
- nie s en – ik / jij / hij nies te – wij / jullie / zij nies ten
- nie z en – ik / jij / hij nies de – wij / jullie / zij nies den
Bij sterke werkwoorden verandert de klinker in het woord en eindigt het voltooid deelwoord vaak op 'en’. Een paar voorbeelden:
- lezen – las – gelezen
- lopen – liep – gelopen
- scheppen (creëren) – schiep – geschapen
- varen – voer – gevaren
Er zijn werkwoorden die niet de regelmaat van zwakke werkwoorden hebben, maar toch volgens bovenstaande beschrijving ook geen sterke werkwoorden zijn, omdat het voltooid deelwoord niet eindigt op 'en’:
- gaan – ging – gegaan
- kopen – kocht – gekocht
- vragen – vroeg – gevraagd
De ANS (Algemene Nederlandse Spraakkunst) noemt dit half-onregelmatige werkwoorden. Bij Beter Spellen willen we het niet ingewikkelder maken dan nodig is. Wij maken onderscheid tussen zwakke en sterke werkwoorden. Meer sterke werkwoorden op de pagina, Voor de spelling is het belangrijk om te weten dat ook deze werkwoorden in de verleden tijd slechts één vorm hebben voor enkelvoud en één voor meervoud.
De ik-vorm van een werkwoord. Met ik-vorm wordt altijd bedoeld: de ik-vorm van de tegenwoordige tijd. Bijvoorbeeld: ontmoet, In de verleden tijd geldt: ik-vorm + te, dus ontmoet + te. Veel taalmethodes zeggen dat de stam het werkwoord min „-en” is. Dat is niet altijd hetzelfde als de ik-vorm (hoeven: stam = hoev, ik-vorm = hoef; grazen: stam = graz, ik-vorm = graas). Andere bronnen beweren dat stam en ik-vorm hetzelfde zijn. Bovenstaand meningsverschil is extra reden om de term ik-vorm te gebruiken bij Beter Spellen. ONVOLTOOID VERLEDEN TIJD (o.v.t.) Verleden tijd zonder voltooid deelwoord. Bijvoorbeeld: ik pakte, VOLTOOID VERLEDEN TIJD (v.v.t.) Verleden tijd met een voltooid deelwoord. Bijvoorbeeld: ik had gepakt, |
Wat betekent de gebiedende wijs?
Regel 2 – Gebruik in zinnen met een gebiedende of aansporende functie waarin het onderwerp jij of u is uitgedrukt, de vorm van de tegenwoordige tijd die bij het onderwerp hoort. Voorbeelden – Begeeft u zich naar de balie. – Duidt u maar aan of uw kind meekomt.
Is het wat of dat?
Bepaald of onbepaald zelfstandig naamwoord – Volgens Jan Renkema is de keuze tussen de betrekkelijke voornaamwoorden ‘dat’ en ‘wat’ afhankelijk van de bepaaldheid van het zelfstandig naamwoord. Het woord ‘dat’ wordt gebruikt als je verwijst naar een bepaald zelfstandig naamwoord.
Hoe pas je het Kofschip toe?
FAQ – ‘t Kofschip – Wanneer gebruik je ‘t kofschip? Je kind gebruikt ‘t Kofschip om te bepalen of het voltooid deelwoord of de persoonsvorm verleden tijd van een zwak werkwoord op een d of t eindigt. Dit ezelsbruggetje biedt overigens alleen uitkomst bij zwakke werkwoorden en kan niet gebruikt worden voor sterke werkwoorden.
- Om te bepalen of het voltooid deelwoord of de persoonsvorm verleden tijd een d of t krijgt, neemt je kind eerst de ik-vorm (stam) van het werkwoord.
- Als deze op een medeklinker uit ‘t kofschip eindigt, krijgt het woord een -t.
- Wanneer de laatste letter van de stam er niet in zit, schrijft je kind een -d.
Wat is het kofschip schema? Het kofschip schema is een schema waarin je kind stap voor stap toewerkt naar de juiste schrijfwijze van het voltooid deelwoord of de persoonsvorm verleden tijd van een zwak werkwoord. Als je kind de stappen goed doorloopt, weet hij precies of een zwak werkwoord een -d of een -t krijgt.
Wat is het verschil tussen ‘t kofschip en ‘t ex-kofschip? Het verschil tussen ‘t kofschip en ‘t ex-kofschip is dat er bij laatstgenoemde ezelsbruggetje ‘ex’ is toegevoegd. Hierdoor kan je kind ook zwakke werkwoorden uit het Engels op de juiste manier vervoegen. ‘t Ex-kofschip werkt overigens op dezelfde manier als ‘t kofschip.
‘t ex-fokschaap is een ezelsbruggetje dat je kind kan gebruiken om te bepalen welke letter het voltooid deelwoord of de persoonsvorm verleden tijd van een zwak werkwoord krijgt. De medeklinkers uit dit ezelsbruggetje komen overeen met de medeklinkers uit ‘t ex-kofschip.
Je kind past beide ezelsbruggetjes op dezelfde manier toe. Wat is De Bromvliegzwaan? De Bromvliegzwaan is een ezelsbruggetje om te bepalen welke letter het voltooid deelwoord of de persoonsvorm verleden tijd van een zwak werkwoord krijgt. Als de stam op een medeklinker uit De Bromvliegzwaan eindigt, schrijft je kind geen -t maar een -d.
Hierin verschilt dit ezelsbruggetje van ‘t ex-kofschip en 't kofschip-x. Hoe kan ik ‘t kofschip oefenen? Je kind kan ‘t kofschip op verschillende manieren oefenen, bijvoorbeeld aan de hand van het kofschip schema. Daarnaast kan je kind online oefenen. Hier kan hij onder meer quizzen spelen die betrekking hebben op de werkwoordspelling.
Is het erop of er op?
Wat is juist: ik reken erop of ik reken er op? Juist is: ik reken erop, Uitleg: Er is een eenvoudige spellingregel die luidt: als het bijwoord er wordt gevolgd door een voorzetsel, dan schrijven we dat voorzetsel aan er vast. Het is dus erop, en bijvoorbeeld ook eraan, erbij, erbuiten, erdoor, erin, erover, eruit en ervan,
- Een makkelijke regel zonder uitzonderingen.
- Sterker nog, de regel geldt ook als het tweede deel geen voorzetsel is, maar een bijwoord.
- Ook woorden als erheen, eronderdoor en ertoe schrijf je dus altijd aan elkaar.
- Trouwens, ook als het eerste deel niet er luidt, maar hier, daar of waar, komt het voorzetsel of bijwoord er altijd aan vast: hierop, hiertoe, daarin, daarvandaan, waaruit, waarheen.
Als je hecht aan correct spellen is het dus een goed idee om de tekst die je zonet geschreven hebt nog even na te lopen op combinaties als ‘er in’, ‘er door’ enz. Dat levert bijna altijd wel wat op. Van Dale Taaltraining Correct Nederlands Voor iedereen die veel teksten schrijft en daarbij geen taalfouten mag maken, en voor iedereen die graag zijn kennis over de laatste spellingregels wil opfrissen.
Is aan een voorzetsel?
voorzetsel (taalkundige term) synoniem = prepositie Een voorzetsel drukt een relatie uit tussen de woordgroep waar het zelf toe behoort, de zogeheten voorzetselconstituent, en een ander element in de zin. Die relatie heeft vaak betrekking op de plaats, de tijd of het middel.
Je balpen ligt op / naast / onder je stoel.Dat gebeurde allemaal voor / tijdens / na de oorlog.Dunne lijnen trek ik met een potlood.
Andere voorbeelden van voorzetsels zijn:
aan, achter, bij, binnen, boven, buiten, dankzij, door, gedurende, in, langs, naar, nabij, om, omstreeks, over, per, qua, rond, sinds, te, tegen, tegenover, tot, tussen, uit, van, vanaf, vanuit, via, volgens, voorbij, wegens, zonder
Een voorzetsel staat meestal vooraan in de voorzetselconstituent, in combinatie met een zelfstandig naamwoord. Soms staat een voorzetsel achteraan in de voorzetselconstituent. Dat komt vooral voor bij werkwoorden die een beweging uitdrukken, om de richting van die beweging te beklemtonen.
Edward loopt in het bos. (voorzetsel)Edward loopt het bos in, (achtergeplaatst voorzetsel)
Een combinatie van woorden die als geheel de functie van een voorzetsel heeft, wordt een voorzetseluitdrukking genoemd.
aan de hand van, door middel van, in plaats van, in verband met, met behulp van, met betrekking tot, naar aanleiding van, op grond van, ten aanzien van
ZOEKEN OP TAALADVIES Er zijn geen resultaten gevonden voor uw zoekopdracht
Controleer de schrijfwijze van uw zoekopdrachtProbeer uw zoekopdracht anders te verwoorden
: voorzetsel (taalkundige term)
Wat zijn voorzetsels Nederlands?
Veelgestelde vragen – Wat is een voorzetsel? Voorzetsels zijn woorden zoals op, onder, in, door, behalve, tussen en tegen. Ze geven de relatie (bijvoorbeeld tijd, plaats of reden) aan tussen het woord waar ze voor staan en de andere woorden in de zin: tijdens de vakantie, in de scriptie, vanwege het slechte weer.
Welke voorzetsels moet je vermijden? Als je een tekst schrijft, is het makkelijk om voorzetseluitdrukkingen en vage voorzetsels zoals „middels” of „omtrent” te gebruiken, want ze passen in bijna elke zin. Maar ze kunnen je tekst ook omslachtig en vaag maken. Gebruik ze daarom zo weinig mogelijk. Is de nakijkservice van Scribbr beter dan die van andere bedrijven? Wanneer je je document wilt laten nakijken, is het belangrijk om te letten op wie je document nakijkt en wat er precies wordt nagekeken,
Scribbr heeft daarom de nakijkdiensten van andere aanbieders getest en de verschillen op een rij gezet.
Hoe weet je of het d of t of dt is?
d / dt / t Er is een eenvoudig trucje om te achterhalen of u in de tegenwoordige tijd – d of – dt moet schrijven: vergelijk het werkwoord waarover u twijfelt met een werkwoord waarvan de stam niet op een – d eindigt – bijvoorbeeld lopen – en spel het op dezelfde manier.
ik word, zoals ik loopje/jij vindt, zoals je/jij looptvind je/jij, zoals loop je/jijWat vindt je vader daarvan?, zoals Wat denkt je vader daarvan?u vindt, zoals u looptvindt u, zoals loopt uhij vindt, zoals hij looptvindt hij, zoals loopt hij
Voor de gebiedende wijs kunt u hetzelfde trucje gebruiken.
word lid, zoals blijf lidLeid je ploeg naar de overwinning, zoals Breng je ploeg naar de overwinning. (je = bezittelijk voornaamwoord )Wend je tot de directeur, zoals Draai je naar de deur toe. (je = wederkerend voornaamwoord )Meld u aan bij de balie, zoals Begeef u naar de balie. (u = wederkerend voornaamwoord )
Als het onderwerp van de gebiedende wijs is uitgedrukt, gebruikt u de vorm van de tegenwoordige tijd. In dat geval voegt u bij de tweede persoon u dus een uitgang – t toe.
Meldt u zich aan bij de balie, zoals Begeeft u zich naar de balie. (u = onderwerp, zich = wederkerend voornaamwoord )
Er is ook een trucje om te achterhalen of u aan het eind van het voltooid deelwoord – t of – d moet schrijven. U kunt daarvoor vergelijken met de verledentijdsvorm. Als die op – de(n) eindigt, krijgt ook het voltooid deelwoord een – d, Als de verledentijdsvorm op – te(n) eindigt, krijgt ook het voltooid deelwoord een – t,
ik heb geharkt ( zoals harkte), ik heb gesust ( zoals suste), ik heb bestraft ( zoals bestrafte)ik heb geprobeerd ( zoals probeerde), hij is verhuisd ( zoals verhuisde), ik heb gestofzuigd ( zoals stofzuigde)
ZOEKEN OP TAALADVIES Er zijn geen resultaten gevonden voor uw zoekopdracht
Controleer de schrijfwijze van uw zoekopdrachtProbeer uw zoekopdracht anders te verwoorden
: d / dt / t
Kan of Kun jij je vinden?
Wat is juist: je kunt of je kan? – Wat is juist: schrijf je 'je kunt’ of 'je kan’? Antwoord Naast 'je kunt’ komt ook 'je kan’ voor. Beide zijn goed, maar er is wel een zeker verschil in stijl. Uitleg Met het werkwoord kunnen heb je de keuze uit twee vormen in de tweede persoon enkelvoud: je kunt – je kan (gewone zin) kun je? – kan je? (vraagzin) Het verschil zit 'm in de stijl: je kan is informeler en meer spreektaal.
Bij het schrijven kun je beter kiezen voor je kunt, Tegenwoordig kom je in teksten steeds vaker de informele vorm je kan tegen. Dat klinkt wat vlotter en moderner, Dit geldt ook voor als je u gebruikt. Omdat u formeler is dan je, is de voorkeur voor u kunt in de schrijftaal nog wat groter, maar u kan komt ook zeker wel voor: u kunt – u kan kunt u? – kan u? Je komt kunt u bijvoorbeeld tegen in de naam van de jeugdserie uit de jaren 70: Kunt u mij de weg naar Hamelen vertellen, mijnheer? Het klinkt heel vreemd als je daar kan u zou gebruiken.
Andersom klinkt het ook raar als je in de verwensing je kan me de boom in iets anders dan je kan zou gebruiken: hier gaat het echt om spreektaal. Tip 1 In Nederland geldt je kan als informeel, maar in België heeft het die status niet. Daar kun je dus vrijuit kiezen tussen je kunt en je kan, ook in geschreven teksten.
Wat is de DT regel?
Een paar voorbeelden: – Als je dus DT aan het eind van een vervoeging ziet, weet je dat altijd de D uit het werkwoord komt en de T is toegevoegd. Een D aan het eind van een werkwoord(vorm) kun je op twee manieren herkennen:
- Het hele werkwoord eindigt op -DEN. Dit is de vorm of vervoeging van het werkwoord waar je ‘wij’ voor kunt zetten: (wij) leiden, (wij) strijden, (wij) vermoeden, (wij) schudden.
- De eindigt op -D. Dit is de kortste vervoeging van een Nederlands werkwoord, waar je alle andere vervoegingen van afleidt door er iets achter te zetten. Deze vorm gebruik je in zinnen met ‘ik’: (ik) leid, (ik) strijd, (ik) vermoed, (ik) schud, (ik) word.